top of page

Overeenkomsten en verschillen met de opleiding Voeding en Diëtetiek

Overeenkomsten

De overeenkomsten met de opleiding op de Haagse Hogeschool en de beroepspraktijk zijn voornamelijk het toepassen van methodisch handelen en de manier waarop wij geleerd hebben met patiënten te werken.

 

  • Tijdens de lessen gespreksvaardigheden en dietistische vaardigheden hebben wij onder andere geleerd om methodisch te handelen gedurende een consult. Hiervoor gebruikten wij voornamelijk het POR- formulier. Deze ‘checklist’ is een praktisch hulpmiddel bij de behandeling van de patiënt. Het schept duidelijkheid en uniformiteit in de verkregen informatie. Daarbij voorkomt dit protocol dat er mogelijk belangrijke onderwerpen worden overgeslagen.

  • Ik had verwacht dat het methodisch handelen tijdens mijn afstudeerstage anders zou gaan, omdat ik ervan uit ging dat we dit in de opleiding erg theoretisch krijgen aangeleerd en de praktijk daarvan verschilt. Hoewel ieder gesprek anders is, blijkt dat elke diëtist in het ziekenhuis in globale lijnen het ‘methodisch’ handelen gebruikt om structuur in het consult en de informatie aan te brengen, en het gesprek in goede banen te leiden

  • Tijdens de lessen hebben we regelmatig geoefend met ‘voorbeeld- patiënten’. Ik vond het altijd onwennig om met deze patiënten te oefenen en tijdens een toets een gesprek te voeren, omdat ik dacht dat deze ‘proef’ patiënten altijd wat overdreven speelden dat ze niks van voeding afwisten, ineens gingen huilen of plotseling een hoestbui kregen. Ik vond het moeilijk om mij tijdens dit soort toneelstukjes echt in de patiënt te ‘verplaatsen’.

  • Tijdens mijn stage in het RdGG, en ook tijdens mijn werk in het Erasmus, heb ik ondervonden dat sommige patiënten ­echt niks van voeding afweten of ineens vreselijk gaan huilen. Hoewel ik dus voorbereid had kunnen zijn, is de werkelijkheid toch indringender.

 

Verschillen

De verschillen of meer ‘missende elementen’ van de opleiding op de Haagse Hogeschool en de beroepspraktijk zijn voornamelijk het aantal disciplines waarmee je te maken krijgt in het beroepsveld, het type patiënten waarmee je mogelijk te maken krijgt en het gebruik van medische voedingen in de praktijk.

 

  • Ik vind dat er tijdens de opleiding niet genoeg ‘samenwerking’ is geoefend met verschillende disciplines waarmee een diëtist te maken krijgt. Vaak is er voornamelijk geoefend met een (huis)arts, verpleegkundige, een voedingsassistent en af en toe de fysiotherapeut. Wat mij is opgevallen, is dat er dan met maximaal één of twee disciplines tegelijk werd gewerkt in de casus.

  • Tijdens mijn stage in het RdGG kwam ik erachter dat je vaak met soms wel tien verschillende disciplines te maken krijgt, zoals bijvoorbeeld een specialist, de logopedist, de transferverpleegkundige, maatschappelijk werk en dergelijke, bij de behandeling van een patiënt. Ik vond het vooral aan het begin van mijn stage erg moeilijk om met deze disciplines samen te werken, omdat je ineens maar een klein onderdeel bent in het geheel aan zorg. Dit betekent soms dat je een balans moet vinden tussen je flexibel opstellen omdat er allerlei andere zwaarwegende belangen kunnen spelen, terwijl je tegelijkertijd voor je eigen vak en de dietistische belangen van ‘jouw’patiënt moet opkomen.

  • Motivational interviewing is een gesprekstechniek waar je in het ziekenhuis niet altijd mee uit de voeten kunt. Patiënten zijn soms echt te ziek, te zwak of te misselijk om te eten. Samen naar een oplossing zoeken, of geen andere optie hebben dan ‘moeten’, is ook iets wat je moet leren. Je kunt daarvoor de verantwoordelijkheid niet in alle gevallen bij de patiënt en de patiënt alleen leggen. In de lessen ‘gesprekstechnieken’ is hier geen oog voor, want geen ervaring mee.

  • Ook heb ik met het type ‘voorbeeldpatiënt’ en de setting waarin je een consult uitvoert nog een aantal verschillen/missende elementen met de beroepspraktijk. Ik heb tijdens de opleiding nooit een consult kunnen oefenen met partners, kinderen of ouders van kinderen. Daarbij heb ik ook nooit kunnen oefenen in een ‘bijzondere’ setting, zoals bij mensen thuis of in een verpleeg/ziekenhuis omgeving. De voorbeeldpatiënten waren allemaal fysiek ‘sterk’ genoeg waren om aan een tafel op een stoel te zitten, in plaats van dat ze bijvoorbeeld bedlegerig zijn.

  •  Tijdens mijn stage moest ik wennen aan een andere setting, omdat ik ook consulten in de ‘kliniek’ moest draaien i.p.v. alleen op de polikliniek. Dit was dan ook voornamelijk met patiënten die bijvoorbeeld herstellende waren van een (zware) operatie of gewoon te zwak waren om uit bed te kunnen komen. Ik vind het erg prettig dat ik tijdens mijn werk, en tijdens mijn stage, ervaring heb mogen opdoen met deze bijzondere setting en patiëntengroepen, omdat ik dit tijdens de opleiding een beetje heb ‘gemist’.

  • Tijdens de opleiding hebben we gewerkt met medische voedingen d.m.v. schriftelijke casussen. Echter heb ik zelf nooit een consult kunnen oefenen met voorbeeldpatiënten waarbij bijvoorbeeld medische voedingen moesten worden voorgeschreven etc. Wel hebben we het uitgebreid gehad over de bijvoorbeeld de verschillende samenstellingen en merken van drinkvoedingen, maar vrij weinig over sondevoedingen en parenterale voedingen. Ik ging ervan uit dat dit niet erg vaak zou voorkomen in de beroepspraktijk, maar dat is dus niet waar. 

  • Tijdens mijn stage in het RdGG heb ik (zeker tijdens corona) veel patiënten begeleid die medische voedingen nodig hadden. Dit lag waarschijnlijk deels aan de patiëntengroep (oncologische, corona en ouderen), maar ik had hierover nauwelijks tot geen kennis toen ik aan deze stage begon.

bottom of page